Welkom op Boeklezers.nl

Boeklezers.nl is een netwerk voor sociaal lezen. Wij helpen lezers nieuwe boeken en schrijvers ontdekken, en brengen lezers met elkaar en schrijvers in contact. Meer lezen »

Meedoen

Kapstok

Een fragment uit het hoofdstuk 'kapstok' uit mijn boek 'Ontwortelen'.

23. Kapstok

Ik probeer er geen gebruik van te maken. De kapstok die zich ergens in huis verdekt heeft opgesteld. Niemand ziet het afzichtelijke geval staan, maar ik weet het bewuste object weer feilloos te vinden vandaag. Dat afzichtelijke ding met de vele haakjes waaraan je zaken als onvrede, verdriet of pijn zo ‘gerechtvaardigd’ kunt ophangen. ‘De kapstok van kanker’ vond ik een zeer toepasselijke naam voor deze vondst.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik in de afgelopen tijd toch aardig wat zaken aan die kapstok heb opgehangen. Zoals de komende blaasspoeling om maar even iets te noemen. Hoewel mijn gevoel zegt dat ik die nog even hard nodig heb, ziet mijn hoofd dat toch iets anders. Die vindt het een bijzonder onaangename bezigheid die bovendien een flinke portie roet in mijn dagelijkse leven gooit. Die herinnert me eraan dat deze behandeling me ziek maakt, mijn blaas erg pijnlijk maakt waardoor ik een poos niet alles kan doen waar ik zin in heb of waar ik plezier aan beleef. 

Voordat ik het in de gaten heb geef ik kanker dan toch weer een hoofdrol in mijn leven. Ik beklaag me schaamteloos over het gegeven dat die stomme kanker al bijna twee jaar in meer of mindere mate mijn leven verziekt. Ik ga vervolgens naarstig op zoek naar alle ‘bewijsmateriaal’ dat deze veronderstelling moet bevestigen en hang die bij voorkeur vol in het zicht aan de grote kapstok. Alsof mijn eigen ellende blijkbaar niet genoeg is hang ik met het grootste gemak de ellende van anderen er ook nog tussen. Het begon inmiddels een omvangrijk bouwwerk te worden en nadat ik tot slot de boosheid en het verdriet over de dood van Orchidee er aan toegevoegd had, was ik er stellig van overtuigd dat ik een zeer, maar dan ook zeer beklagenswaardig persoon geworden was.

Natuurlijk was dit alles niet ongemerkt aan Fred voorbijgegaan. Hij vervulde immers ‘vrijwillig’ deze rol als kapstok. Hij liet mijn gemopper, geklaag en gezucht aanvankelijk begripvol tegen zich aanleunen in de hoop dat het wel voorbij zou gaan. Het ging niet voorbij, integendeel, het werd eigenlijk alleen maar erger naarmate de blaasspoeling dichterbij kwam. Op een dag liet hij me weten dat het genoeg was, hij hing vol, er kon werkelijk niets meer bij. Hij wist ondertussen uit ervaring dat de opsomming van de reeks eveneens gerechtvaardigde tegenargumenten die op het puntje van zijn tong lagen te wachten, het vuurtje bij mij alleen maar nog verder zou aanwakkeren. Hij deed dus het enige juiste in deze situatie. Hij zette me met zachte dwang in de auto en koerste in de richting van de kust.

Ik adem de zilte lucht diep in en proef de zoute druppels die van mijn wangen rollen. We slenteren hand in hand over het strand. Woorden zijn overbodig, de stevige hand in de mijne zegt alles. Langzaam droogt de stroom en laat ik me troosten door het geluid van de golven. Mijn brein wordt weer helder. Ik zie kleine stukjes van mijn bezwaarde gemoed afbrokkelen en verdwijnen in de golven. Als ik leeggestroomd ben vul ik de ruimte met vragen. Wordt mijn leven daadwerkelijk zo verziekt door kanker? 

Hoe zag mijn leven er voor die tijd eigenlijk uit? Was toen alles in mijn leven rozengeur en maneschijn? Het antwoord op die vragen was een heel bevrijdend ‘nee’. In dat vorige leven waren er ook momenten van diepe wanhoop. Maakte ik me zorgen over van alles en niets. Hielden alledaagse problemen me vaak uit de slaap en bedierven mijn goede humeur. Ook toen was ik vaak ongeduldig, opstandig en boos op en over van alles en niets. Ook toen werden dierbaren met of zonder kanker veel te vroeg uit het leven gerukt. Waar zit het verschil dan tussen die twee levens? Het antwoord op die vraag sloeg in als een bom. Ik keek verbijsterd naar de waarheid en wilde die het liefst meteen onder het tapijt van zand vegen. Het enige verschil tussen die twee levens is namelijk de manier van reageren op de nare, ongewenste situaties.

In het leven vóór de kanker ging ik vaak op zoek naar de oorzaak van mijn reacties en die bleken dan heel vaak bij mezelf te liggen. Op de momenten dat ik daar niet zelf naar ging zoeken en in de boosheid bleef hangen, waren er altijd wel mensen die me de bekende spiegel voorhielden en me duidelijk maakten dit ongepaste gedrag van mij niet te accepteren. Wat is er met mij gebeurd dat ik het mezelf toesta om het onaangename gedrag zo grenzeloos te mogen uiten? Wat is er met de mensen om me heen gebeurd dat zij dit gedrag, zonder me erop te wijzen, zomaar accepteren? Is kanker dan op die manier een soort vrijgeleide voor ongewenst en ongepast gedrag? 

Als ik heel eerlijk naar mijn eigen gedrag van de afgelopen weken kijk, dan kan ik niet ontkennen dat dit gedrag prima bij een jengelende peuter zou passen die zijn zin niet krijgt of dingen moet doen die niet leuk zijn. Waarom heeft Fred zich al die weken als een soort van kapstok laten gebruiken? Waarom heeft hij niet gewoon gereageerd zoals hij dat in het leven van vóór de kanker zou hebben gedaan? Ik durf in alle eerlijkheid te beweren dat ik dan niet tot het uiterste zou zijn doorgegaan. Ik wist eigenlijk zijn antwoord al, maar wilde de bevestiging uit zijn mond horen. 

 

3 Oktober 2018, 8:29:10  - 2.621 maal bekeken