Boek
In de Rechtsgeleerdheid is onderzoek naar de fundamentele begrippen een relatief weinig beoefend studieterrein. De Staatsrechtsgeleerdheid vormt daarop geen uitzondering. In deze begripshistorische studie wordt onderzocht wat onder 'wet' en 'wetgeving' wordt verstaan in Duitsland en Nederland. In Duitsland wordt de grondlegger van het moderne onderscheid tussen de wet in formele en in materiële zin, Paul Laband (1838-1918), in zijn begripsvorming gevolgd. In een onderzoek naar het constitutionele recht van het Koninkrijk Pruisen van de tweede helft van de negentiende eeuw past hij de privaatrechtelijke dogmatische methode toe, een werkwijze die streeft naar politiek neutrale begrippen in de Rechtswetenschap. Centrale vraag is of hij in deze opzet is geslaagd. In Nederland wordt het werk van Frederik Robert Böhtlingk (1925-1959) kritisch geanalyseerd. Nagegaan wordt hoe hij vanuit een historisch onderzoek naar het wetsbegrip in Frankrijk en Nederland vanaf de Franse Revolutie het rechtsstatelijke wetsbegrip van zijn eigen tijd verdedigt. Voorafgaand aan beide analyses wordt het constitutionalistische en het rechtsstatelijke gedachtegoed ontrafeld. Hoe vormen Laband en Böhtlingk tegen deze achtergrond een begrip van wet en wetgeving? Een laatste vraag is een rechtshistorische: kan uit de analyse een minder tijdsgebonden wetsbegrip worden ontwikkeld dat geschikt is voor onderzoek naar het fenomeen wetgeving ten tijde van het Ancien Régime? Deze studie eindigt met een eerste voorstel tot een kernbegrip van wet en wetgeving. «
Boeklezers.nl is een netwerk voor sociaal lezen. Wij helpen lezers nieuwe boeken en schrijvers ontdekken, en brengen lezers met elkaar en schrijvers in contact. Meer lezen »
Er zijn nog geen recensies voor dit boek.