Welkom op Boeklezers.nl

Boeklezers.nl is een netwerk voor sociaal lezen. Wij helpen lezers nieuwe boeken en schrijvers ontdekken, en brengen lezers met elkaar en schrijvers in contact. Meer lezen »

Meedoen

De beheerste rouwklacht van Wakend over God van Joost Zwagerman

Met de boeken van Joost Zwagerman verkeer ik in voortdurende strijd. Dat zit hem vooral in de keuze van zijn onderwerpen, maar beslist niet in zijn taalgebruik dat ik onvolprezen prachtig vind. Ik vind hem als schrijver op zijn best als Kunst op zijn schoot zit of op zijn minst zeer nabij is. Op mijn nog-te-lezen-stapel ligt van zijn hand een tweetal boeken: De stilte van het licht met als ondertitel schoonheid en onbehagen in de kunst en de dichtbundel Wakend over God. Over dit laatste boek – dat eigenlijk nog wachten moet maar niet kan – gaat mijn blog.

Op de achterflap staat: “Allerlei facetten van een denkbare en navoelbare verhouding met God passeren de revue: verwachting troost, woede, verbittering, loochening en uiteindelijk berusting. Maar het blijft in de bundel onbeslist wie nu precies in wiens bestaan berust.”

Gelukkig lees ik een dichtbundel nooit als een boek. Ik beschouw zo’n bundel als een trommeltje met fijnproeverijen, waaruit ik mezelf toesta af en toe iets tot mij te nemen. Zo kon ik als taalsnoeper het niet laten om in Zwagermans dichtbundel te kijken. Ik vond zijn gedicht met de titel Wit zo aangrijpend dat ik gelijk in de pen geklommen ben. Het riep bij mij van alles in herinnering op en het liefst zou ik het gedicht hier volledig weergeven, maar beperk me tot deze regels:

Wit

In een museum voor klassiekmoderne

Of – daar wil ik af zijn – modernklassieke kunst

Verdween ik op een kwade dag

In een ijswit schilderij. Mijn kinderen

Verloren zo hun vader, mijn lief haar lief…

IJswit was ook hún verdriet

Zo stelde ik me voor. In frêle

Huiver ging ik in het wit teloor.

IJswit. Het is vandaag op de kop af een jaar geleden dat ik de Rothko-tentoonstelling in het Gemeentemuseum in Den Haag bezocht, een onverwachte, enorme gebeurtenis en voor mij uniek want ik ben een echte thuisblijver. Er lag nog wat sneeuw, het was koud, en glad en druk op de weg erheen. Ik was er heel vroeg, en had de zalen nog bijna voor mezelf alleen. Dat kwam goed uit. Kunst is zichzelf in het toelaten op zich, wat cryptisch omschreven, maar vooruit. Staand daar of zittend voor die immense schilderijen gebeurde me wat ik niet had verwacht: de doeken en panelen kwamen tot leven, ze ontvlakten en kregen zo een diepte als stond ik voor een glooiende afgrond en allerlei gevoelens doorstroomden me, sleurden me in een bijna eenkleurige lawine, onweerstaanbaar in iets ontastbaars binnen. Ik verdween. En precies dat gevoel, dat gevoel lees ik terug in Wit.

Januari vorig jaar, twee weken voordat ik voet zette in het Gemeentemuseum in Den Haag, besprak Zwagerman het werk Sun in an empty room van de kunstenaar Edward Hopper. Hij zei hierover: “… er is [hier] geruime tijd geleden iets gebeurd. Iemand is hier overleden en een weduwe of weduwnaar bleef achter, in stille rouw. Nadien verliet de weduwe of weduwnaar het huis waartoe deze kamer behoort. Sindsdien is er iets van die langdurige en bestendige rouw in de kamer achtergebleven. Misschien rookten beide echtelieden en zijn de muren daarom ietwat morsig geel. Ooit moeten die muren helderwit zijn geweest. Maar het kalme huwelijksleven legde er in de loop van de jaren een vaal floers over.”

Zwagerman verbond dit doek met het gedicht van Totaal witte kamer van Gerrit Kouwenaar:

Totaal witte kamer

Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken

nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik

dit zal geen tijd sparen, maar nog eenmaal

de kamer wit maken, nu, nooit meer later

en dat wij dan bijna het volmaakte napraten

alsof het gedrukt staat, witter dan leesbaar

dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale

zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven

witter dan, samen -

Hoe vaak vormt niet het overlijden van een geliefde de aanleiding tot het schrijven van een gedicht of zelfs een bundel, zoals die van Zwagerman. De dood is in poëzie geen onbelangrijke factor, niet alleen de dood van een ander maar ook het nadenken over de eigen dood waarbij het verlangen naar een leven dat voortduurt zich afzet tegen de onherroepelijkheid van de dood. De dood is de grens.

Zwagerman vervolgde: “Kouwenaars Totaal witte kamer is een beheerste rouwklacht. Ik denk dat de ik-figuur in het gedicht hier geen voornemen uitspreekt. In plaats daarvan herinnert de ‘ik’ zich alle keren dat hij samen met zijn nu overleden geliefde in akoestische harmonie die kamer wit maakte. In zijn eentje wil hij dat nog een keer overdoen, en veinzen dat zijn geliefde nog steeds bij hem is. Nooit meer zal het echtpaar deze witte kamer binnengaan. Met de dood van zijn geliefde is ook de witte kamer uitgewist en het wit is onbereikbaar geworden. Wat rest is die al even gedempt-verdrietige kamer van Edward Hopper. Ondanks het feit dat de muren zijn vergeeld, oogt die kamer waardig. Het is geen kamer die zich schaamt.”

Wit (laatste regels van het gedicht van Joost Zwagerman)

We sterven samen

duizend doden. In het

ijswit schilderij.

Als ik Zwagermans gedicht weer lees en herlees, zie ik steeds duidelijker het einde. En terwijl de gebroken filmspoel nog duidelijk hoorbaar na tikt, vult het beeldvlak zich met helderwit licht…

10 Februari 2016, 21:15:48  - 935 maal bekeken
Yneke
Yneke : Dit heb je prachtig geschreven.
joukjevv van Velen
joukjevv van Velen: Dank je wel Yneke. Het komt uit het hart.