Boek
Veertig jaar geleden maakte Boudewijn Büch (1948-2002) kennismet Harry G.M. Prick (geb. 1925), destijds conservator vanhet Letterkundig Museum in Den Haag. Binnen de kortste kerenontwikkelde zich een vriendschap, door Büch weldra bestempeldals een 'Wahlverwandtschaft' in Goetheaanse zin. Hoe hij daaropna 1981 terugkeek, is niet bekend. Door eigen toedoen was er eenabrupt einde gekomen aan een stimulerende en vruchtbare verbondenheid,waarin hijzelf toch bij uitstek de begunstigde was.Voor Büchs poëzie zette Prick zich ten volle in, onder meer doorde dichter te introduceren bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In sneltempo verschenen daar de bundels Nogal droevige liedjes voorde kleine Gijs (1976), De taal als blauw (1977) en De sonnetten(1978), in 1981 gevolgd door de debuutroman De blauwe salon.Hiermee was Pricks feitelijk lanceren van de 'Leidse hypochonder',zoals Büch zichzelf graag noemde, niet uitgeput. Op 10 november1978 stak hij ook zijn nek voor hem uit tegenover kunstzinnigen intellectueel Nederland, in het Stedelijk Museum te Amsterdambijeengekomen op de vijftigste verjaardag van de classicus,uitgever en essayist Johan Polak. De toen over een gedicht vanBüch uitgesproken tekst en die van een in het tijdschrift Maatstafvan oktober 1978 verschenen opstel over Büchs poëzie, worden indit boek herdrukt. Al met al bevat Pricks boek stellig een van demeest intrigerende getuigenissen over Büch, waarbij ook wordtstilgestaan bij diens mystificerende trekken. «
Boeklezers.nl is een netwerk voor sociaal lezen. Wij helpen lezers nieuwe boeken en schrijvers ontdekken, en brengen lezers met elkaar en schrijvers in contact. Meer lezen »
Er zijn nog geen verbanden gelegd.